Het Opleidingsschip ‘Van Kinsbergen’
Door Dick Nauta in Dieren en Jo Jansen in Dordrecht
Het opleidingsschip ‘Van Kinsbergen’ had vanaf 1948 tot 1971 Dieren als thuishaven. Langere en korte vaarten met deze aangepaste binnenvaartklipper vormden een essentieel onderdeel voor praktijklessen in het opleidingspakket dat het Schippers Internaat Van Kinsbergen in Dieren tussen 1950 en 1970 groepen jongens bood in hun opleiding tot varensgezel. Dit artikel is een uitvoeriger versie van deel vier van de serie artikelen over het internaat Van Kinsbergen in Dieren dat verscheen in vier afleveringen van Ambt & Heerlijkheid in 2022.
Het schippersinternaat Van Kinsbergen kwam, net als alles en iedereen, berooid uit de oorlogsjaren. Ook het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, waaronder het Schippers Internaat in 1945 kwam, kortweg ‘de Dienst’ of ‘het Rijk’, had in die eerste jaren na de bevrijding nauwelijks enige financiële armslag en het internaat als instelling, de jongens en de stafleden hadden het in die tijd niet breed. Maar dat was geen reden om bij de pakken neer te zitten.
Een van de belangrijkste wensen van het internaat was te kunnen beschikken over een eigen opleidingsschip zodat jongens, vooral die van de wal, een benadering van de realiteit van het leven en werken op het water aan boord van zo’n schip konden ervaren, en daarnaast ook kennis konden opdoen over de Nederlandse waterwegen en de daarbij behorende kunstwerken zoals kanalen, bruggen, sluizen, kadecomplexen en natuurlijk het scheepvaartverkeer.
Herstellen oorlogsschade
Er heerste in die naoorlogse jaren een sfeer van aanpakken en dat vertaalde zich in het ontplooien van initiatieven die, naast nuttige ervaringen, zo nu en dan ook heel bescheiden opbrengsten brachten. Zo werden de jongens o.a. ingezet bij de activiteiten voor het weer bevaarbaar maken van het Apeldoorn-Dierens Kanaal, dat men kort na de oorlog leeg liet lopen om rommel op te ruimen van opgeblazen bruggen, in het kanaal tot zinken gebrachte schepen en reparatie van schade aan bruggen en sluis enz. (1) en mogelijke oorlogsschade aan het waterdichte kleibed van het kanaal te herstellen en o.a. restanten van een vliegtuig te bergen dat op 18 maart 1945 bij het woonwagenkamp tussen Spankeren en Laag Soeren in het kanaal was neergestort.(2) Dat laatste had ook ten gevolge dat één van de vier kransmotoren van dat toestel jarenlang in verschillende stadia van ontmanteling in de tuin van het internaat lag, een geweldig speelobject voor ons, kinderen. Uiteindelijk werd wat er van over was als schroot verkocht.
Ook waren er in de buurt van het Kraaijvangervoetveer over de IJssel tussen Spankeren en Olburgen kort voor het einde van de oorlog een aantal bomen ter versperring van de vaargeul van de IJssel omgehakt. De jongens van het internaat met hun sloepen en vletten hebben geholpen deze bomenversperring op te ruimen. Al eerder, in september 1944, waren jongens en staf van het internaat in dat deel van de IJssel actief geweest. Twee schepen die ten gevolge van een beschieting door geallieerde jachtvliegtuigen in die zelfde contreien in de IJssel deels waren gezonken en in brand geraakt, moesten worden gelost en gelicht.(3) Hierbij waren de jongens en staf met de boten ook in de weer en o.a. verschillende rollen van de ten dele verbrande katoenen stof, waarmee één van die schepen geladen was, werden toen bij het internaat binnen gebracht. In het dorp Dieren werden ook allerlei kleinere en grotere karweien door de jongens geklaard. De vergoedingen die ze daarbij kregen werden in een spaarpot gedaan met het doel om uiteindelijk de aanschaf van een geschikt schip voor praktische opleidingsdoeleinden te kunnen bekostigen.
De Klipper – eerste jaren
De aanschaf van zo’n schip kon in 1948 worden gerealiseerd. Commandant Nauta had naarstig naar advertenties van te koop geboden schepen van geschikt formaat en prijs gezocht en daarover informaties van schippers of eigenaren ingewonnen.
De keuze viel op een binnenvaartvrachtklipper met honderd ton laadvermogen, bouwjaar 1899, naam ‘Nooit Volmaakt’. Het was een schip in goede staat, zoals de terugmelding van de verkoper op 21 juli 1948 liet weten, met alle essentiële delen functioneel; compleet zeiltuigage aanwezig. Het schip lag afgemeerd in de Houthaven in Amsterdam. In de jaren voor de oorlog had het schip in de houtvaart in de Oostzee gevaren. Het werd aangeprezen als geschikt voor ombouw tot zeilend woonschip. Vraagprijs 6500 gulden.
Het schip kwam naar Dieren als deel van een sleep Rijnaken, getrokken door een stoomsleepboot, zoals die toen algemeen over de IJssel voeren. Het schip werd bij Dieren losgegooid uit de sleep en tussen de kribben achter het internaat afgemeerd. Afgezien van het klippermodel met een fraaie zeeg was er op ‘t eerste gezicht weinig moois aan dit sober en somber aandoende casco van een eenvoudig binnenvaartschip (foto).
Het was van binnen en van buiten een geheel traditioneel vrachtschip, met een hoge mast op ongeveer één derde van de lengte vanaf de boeg geplaats, met een grote giek die tot over het opstaande deel van de roef (kajuit) stak, een boegspriet met vinkenet voor het tuigen van de fok en de kluiver, bokkepoten voor het strijken en weer overeind zetten van de mast, twee grote houten zwaarden, een lage roef met daarachter een mechanische stuurinstallatie met houten stuurwiel, en aan beide zijden van het achterschip de lieren voor het neerlaten en ophalen van de zwaarden, en ook nog een ankerlier voor het kontanker. Op de voorplecht een grote, handbediende combinatielier die twee stokankers kon bedienen waarvan er één buiten het bakboord kluisgat hing en bovendien middels een staalkabel via de bokkepoten het strijken en weer overeind trekken van de grote mast beheerste. Daarachter het vierkante stalen luik van de ingang naar het vooronder (het kabelgat) waar de zeilen en trossen werden opgeborgen en nog dieper, de ankerkettingberging. Ter weerszijden van boeg en achterschip waren ferme dubbele bolders voor het afmeren en vastmaken geplaatst. Tenslotte waren er aan beide zijden van de mastvoet nog twee lieren voor het bedienen van de grootzeil- en fokkevallen en voor het bedienen van de giek die, zo nodig, ook als laad- en losboom gebruikt kon worden.
Vóór de mast was een kort stuk gedekt ruim en tussen de mast en de roef was het grote ruim, alles afgedekt met waterdichte houten dekluiken, waaronder zich het aaneengesloten laadruim bevond. Tegen de voorkant van het ruim was een kleine mast voor het bevestigen van het boeg/toplicht. Stuur- en bakboordlantaarns waren op de roef, het heklicht bij de vlaggepaal aan de achterreling bevestigd. Het was een traditioneel, met gaffelzeil getuigd vrachtschip, dat geen andere vorm van voortstuwing had dan wind of geduwd of gesleept te worden en waarop verder alle functies hand-bediend waren. Belangrijk was dat het schip soliede was.
Drukte van jewelste
Nadat de Klipper, zoals het schip kortweg werd aangeduid, achter het internaat in Dieren was afgemeerd, was het al gauw een drukte van jewelste aan boord en werden er door de jongens en stafleden dagelijks uren besteed aan het schoonmaken, verf bikken, krabben en staalborstelen en het weer netjes in de verf zetten van buiten- en binnenwerk, naast allerlei andere schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden. Er bleef genoeg te doen aan boord, die eerste maanden. Het donker getinte houtwerk werd, voor zover praktisch, naar de wal gebracht en daar eenmaal schoongekrabd en geschuurd, in de blanke lak gezet. Alleen de mast werd aan boord gelaten en daar onderhanden genomen.
Kort na aankomst in Dieren werd de Klipper naar de scheepswerf van der Werff, stroomopwaarts van de schipbrug in Doesburg, gesleept om daar, eenmaal op de helling uit het water, onder de waterlijn te worden geïnspecteerd, en voor overig noodzakelijk onderhoud. Hierbij werkten de jongens ook mee en liepen ze van Dieren naar Doesburg en ‘s avonds weer terug. De grote bocht van de IJssel rond de Fraterwaard was toen nog niet afgesneden en ze liepen aan de Veluwse kant van de schipbrug dwars door de weilanden naar het uitwateringssluisje van de Hank en vandaar over het jaagpad langs de IJssel naar het internaat in Dieren.
Hoe de verdere onkosten van allerlei verbeteringen en de lopende kosten van het schip vervolgens werden gefinancierd is niet meer na te gaan. De moeite van de staf en de verschillende groepen jongens van het internaat om een eigen opleidingsschip te verwerven werd door het Rijk in ieder geval op prijs gesteld, en na de aanschaf kwam de financiering van het verbeteren van het schip en de exploitatie ervan uit Den Haag. Al gauw werd de Klipper een rijksvaartuig dat onder het toezicht van de Inspecteur-Generaal voor de Scheepvaart kwam.
Aanpassingen
Zo werd in de zomer van 1950 op de scheepswerf Fa. A. van Bennekum in Sliedrecht een gebruikte, gereviseerde Kromhout-Gardner viercilinder dieselmotor van 35/40 PK met keerkoppeling van 1:2 reductie ingebouwd. Voor de machinekamer werd een deel van het ruim direct vóór de roef afgescheiden met een stalen wand en een toegangsluik en trapje aan stuurboordzijde. De mechanische bedieningshendels voor keerkoppeling en toerental waren buiten om, over het dak van de roef, binnen handbereik van de roerganger aangebracht. De kosten van deze essentiële aanpassingen kwamen op meer dan 12.000 gulden, doch maakten dat de Klipper nu gebruikt kon worden als een zelfstandig varend schip.
De motor bracht niet alleen autonome voortstuwing, maar had daarnaast ook een dynamo (generator) en een accublok dat nu een bescheiden 12 volts elektriciteitsnet aan boord voedde, een grote verbetering ten opzichte van het geknoei met petroleumlampen voor binnenverlichting en voor top-, hek-, bakboord- en stuurboord navigatielichten, zoals tot dan toe het geval was. Niet lang daarna, toen het schip met eigen motor eenmaal zelfstandig kon varen, werd er bij de werf van Ankersmit in Doesburg een houten stuurhut op de kleine achterplecht, bijna tegen de roef, en over de stuurinrichting geplaatst, zodat ook bij slecht weer of kou de roerganger droog en beschut stond of tegen overmatige zonneschijn beschermd was.
Ook werden al gauw de houten dekluiken boven het ruim van voor tot achter vervangen door een doorlopend stalen dek met daglichtvoorzieningen en patrijspoorten in de iets verhoogde opstaande kanten van het ruim en met aan bakboord een ingang met schuifluik en trap naar het ruim, dat omgevormd werd tot het verblijf voor, en gebruik door groepen jongens tijdens opleidingsvaarten, met dubbele kooien (bedden) aan zowel bak- als stuurboordzijde, terwijl de resterende middenruimte rond de tot op de kielbalk doorlopende mastvoet met enkele tafels beschikbaar was als eetzaal en leslokaal. Er was ook een bescheiden kombuis (keuken) en een zeer eenvoudig toilet benedendeks tegen de voorwand van de machinekamer.
De lage reling aan beide zijden werd voorzien van een op een aantal posten rustende verhoogde staalkabel zodat jongens die via het smalle gangboord naar voor of achter liepen daar bij wijze van leuning houvast aan hadden en er minder gevaar was dat ze onverhoopt overboord zouden raken.
Tenslotte werd de Klipper voorzien van een volgbootje, een kleine stalen vlet met luchtkamers voor en achter, die ‘Bambi’ gedoopt werd. Op het achterschip van de Klipper werd daarvoor een kleine davit opgezet met een eenvoudige handlier om het bootje uit het water te kunnen lichten als het niet gesleept werd. Tenslotte werd het grote stokanker op de boeg vervangen door patentankers aan beide zijden die tot in het kluisgat konden worden opgetrokken.
De verbouwingen en aanpassingen van de Klipper werden zo ontworpen en uitgevoerd dat het oorspronkelijke fraaie model van het schip daarbij zo weinig mogelijk werd aangetast. Als een lesobject werd het schip zelf voortdurend in topvorm onderhouden, fraai geschilderd in traditioneel gangbare kleuren zwart, wit, oranjebruin, licht groen enz. naast blank gelakt houtwerk.
De oorspronkelijke zeiltuigage werd behouden met het staande en lopende want en alles wat nodig was om het schip zeilwaardig te houden. Zo werden ook de oude donkere zwaarden die in minder goede staat waren later vervangen door fraaie nieuwe zwaarden in blank eiken. Om dit schip volledig traditioneel getuigd met gaffelzeil met losse broek, fok en kluiver aan de wind te zien zeilen was een genot voor het oog. Het zeilen op de IJssel met z’n bochten en het reguliere scheepsverkeer, bruggen en pontveren was niet eenvoudig en ook niet praktisch. Het zeilen met de jongens aan boord werd vooral gedaan op ruimer water zoals het IJsselmeer, de Zeeuwse wateren of de Biesbos.
Rijksvaartuig
De Van Kinsbergen was inmiddels een rijksvaartuig en viel als zodanig onder het toezicht van de Inspecteur-Generaal voor de Scheepvaart, belast met de Rijksvaartuigendienst, die bij elke ingreep en aanpassing daar z’n advies en goedkeuring voor diende te geven. Zo werden er in de loop van de dertig jaar dat de Klipper als rijksopleidingsschip in bedrijf was, talloze verbeteringen uitgevoerd: de oorspronkelijk ingebouwde Kromhout dieselmotor werd vervangen door een krachtiger Perkins dieselmotor, het 12-volts elektrisch systeem werd vervangen door een 110-220 volt systeem met eigen generator, los van de voortstuwingsmotor en met de mogelijkheid om over te schakelen naar een walaansluiting; de bescheiden stuurhut uit de vroege vijftiger jaren werd in de zestiger jaren vervangen door een ruimere stuurhut die tijdens de vaart plaats bood voor kaart- en navigatie-instructie met moderne instrumentatie, de houten kooien in de eet/slaapruimte werden vervangen door metalen opklapbedden zodat overdag meer ruimte beschikbaar was voor lessen en maaltijden. En zo nog vele grotere en kleinere verbeteringen.
Opleiding aan boord
Voor langere tochten met het schip werden vaarroutes vastgesteld en soms een heel programma van activiteiten onderweg, zoals bezichtigingen van havens, infrastructurele kunstwerken, historische gebouwen, bezoeken aan scheepswerven, andere schepen, musea enz. In nabootsing van een echte aanmonstering werden de jongens van een namaak monsterboekje voorzien met alle gegevens en details als in een officieel monsterboekje dat na de vereiste keuringen door de waterschout wordt uitgereikt. Met dat monsterboekje konden de jongens dan voor hun tocht op de Klipper worden aangemonsterd voor een reis die beschreven stond op de monsterrol van het schip, die door de Waterschout wordt opgesteld, waarop de namen en rangen en functies van alle opvarenden voor die reis worden vermeld, en waar elk van hen z’n handtekening plaatst nadat hem duidelijk is gemaakt onder welke condities en reglementen wordt gevaren, bekrachtigd door de Kapitein, de Reder (het Ministerie) en de Waterschout. Alles nagebootst als in de werkelijkheid zodat de jongens bekend raken met deze procedures en de betekenis ervan.
Aan boord doen ze alle hand- en spandiensten die van dekknechten en lichtmatrozen worden verwacht, inclusief het schip schoonhouden, corveediensten voor de keuken, vullen van de brandstoftanks, als roerganger het schip sturen, helpen bij afmeren en aanleggen, bij losgooien van het schip, instructie over bebakening en betonning op het water, over seinen en lichten op schepen, pontveren, bruggen, sluizen en aan de wal, over kaartlezen, getijstromingen, diepten en ondiepten, over ander schepen en over scheepvaartverkeer en alle talloze situaties die zich tijdens de vaart op het water kunnen voordoen.
Ook wordt er aan boord les gegeven, praktische vakken zoals schiemanswerk beoefend, lopend onderhoud zoals bikken, krabben, schuren, verven en lakken onderwezen, en wordt er met het lopend en staande want en met lieren en staalkabels geoefend. Kortom, de vaart is één grote belevenis en de dagen vliegen om.
Ligplaatsen
De Klipper had als ‘thuishaven’ en ligplaats Dieren en dat was in duidelijke letters op de achtersteven te lezen. Het schip lag veelal binnen de kribben achter het internaatsgebouw afgemeerd, met boeganker richting benedenstrooms en de kont naar de bovenstroomse krib gekeerd met een staalkabel aan een anker dat aan de andere kant van die krib was ingegraven en twee staalkabels, voor en achter, naar de hoge wal. Ook lag hij soms, afhankelijk van de waterstand in de IJssel, met de kop op stroom geankerd aan de Olburgense oever van de IJssel achter het internaat.
‘s Winters of met hoog water lag de Klipper vaak voor langere tijd afgemeerd in het Apeldoorns Kanaal, aan de Spankerense oever tussen de sluis en de spoorbrug.
Al gauw werd de Klipper ook gebruikt voor opleidingsdoeleinden door het Internaat Hollands Glorie in Dordrecht en bracht daar dus ook veel tijd door.
Schippers
In de vijftiger jaren was de eerste schipper van de Klipper als opleidingsschip dhr. Jan Vermaas, die met zijn gezin in Dieren was komen wonen. Hij was daarnaast ook betrokken bij de praktijklessen voor de jongens als de Klipper niet in de vaart was. In 1959 werd dhr. Vermaas opgevolgd door dhr. Jo Jansen, een schipperszoon die in 1954 zelf als 18-jarige leerling een tijd op het Schippers Internaat Van Kinsbergen had doorgebracht. Hij had daar zo’n goede en soliede indruk gemaakt dat commandant Nauta hem enkele jaren later vroeg of hij de functie van schipper van de Klipper op zich wilde nemen. Die verantwoordelijkheid heeft hij, als jongeman aanvankelijk met enige aarzeling, aanvaard en hij is schipper gebleven tot het Internaat Van Kinsbergen in Dieren als opleiding voor de scheepvaart in december 1970 ophield te bestaan, waarna hij in de loop van 1971 met de Klipper naar het internaat Hollands Glorie in Dordrecht verhuisde. Eerst moest het schip echter bij de Fa. Arnhemse Sleephelling Maatschappij op de helling voor noodzakelijk onderhoud en voor het inbouwen van een echolood installatie, e.e.a. in overleg met de Inspecteur voor de Scheepvaart belast met de Rijksvaartuigendienst. Ook werd bij de Fa. Ankersmit in Doesburg het kombuis van de Klipper helemaal gemoderniseerd en o.a. een koelkast geïnstalleerd.
Bij Hollands Glorie bleef de Klipper intensief in gebruik als opleidingsschip met Jo Jansen als schipper en maakte talloze vaarten met groepen leerlingen over de Nederlandse binnenwateren.
In het voorjaar van 1979 viel het doek voor de Van Kinsbergen als opleidingsschip. Het schip had 30 jaar dienst gedaan als instructievaartuig en was nog in prima staat, maar de modernisering van de binnenvaart en de zeevaart op elk terrein maakte dat deze Klipper uit 1899 daar onvoldoende voor was toegerust en ook niet verder daarvoor kon worden aangepast. Een groter en aanzienlijk moderner met alle technische snufjes uitgerust vrachtschip van 500 ton werd in februari 1979 aangekocht voor het internaat Hollands Glorie en onder deze naam als instructievaartuig in de vaart gebracht.
De Klipper kon behoed worden voor de sloop en werd door het Rijk geschonken aan het Zuiderzee-museum in Enkhuizen. Schipper Jansen voer ‘zijn’ Klipper daarheen en droeg het schip over aan de museumdirectie.
Oorsprong van het schip
Over de vroege geschiedenis van vóór 1948 van het latere opleidingsschip Van Kinsbergen weten we weinig. Het was een voor die tijd heel gewoon binnenvaartschip dat op geen enkele manier opviel. (Zie de eerst bekende foto uit 1948 van de Klipper in z’n oorspronkelijke staat).
Via informatie van het internet en van geïnteresseerde derden hebben we de volgende historie van het klipperschip in een korte chronologie kunnen vaststellen.
In 1898 in opdracht van dhr. Adriaan Marius Cornelis de Jonge Mulock Houwer, graanhandelaar te Goes, werd het schip bij de scheepswerf Ruijtenberg te Waspik bij Geertruidenberg op stapel gezet, als ‘clipperaak’ naar z.g. Roosendaalse maat, waarschijnlijk om daarmee voor transporten voor zijn graanhandel minder van derden afhankelijk te zijn door ze (ten dele) in eigen beheer te kunnen ondernemen. Dat het schip bij Ruijtenberg in Waspik werd gebouwd lezen we in de gegevens van het Register Varend Erfgoed Nederland (RVEN). Op welke documentatie dit gebaseerd is, is niet bekend. De gegevens van de eerste scheepsmeting vermelden de naam van de werf helaas niet, maar wel de plaatsnaam Geertruidenberg, dus niet Waspik.
Op 29 november 1899 wordt het schip onder de naam ‘Mijn Genoegen’ bij de scheepsmetingsdienst in Dordrecht gemeten onder nummer D138N. Bouwjaar 1898; lengte 21,84 m; breedte 5,05 m; waterverplaatsing 88,737 ton. Domicilie: Goes
Oorspronkelijk vrachtschip voor droge lading met vaargebied zuid Nederland en België. Volgens de expliciete gegevens van de meetdienst was het een ijzeren geklonken vrachtschip, in die tijd te onderscheiden van een stalen schip. IJzeren schepen werden al gebouwd vanaf de vroege negentiende eeuw, maar stalen schepen, van tot 20% minder materiaal bij grotere sterkte, en dus minder gewicht, werden pas vanaf rond 1875 gebouwd, nadat industriële processen om staal op grote schaal en van constante kwaliteit te produceren waren geperfectioneerd (o.a. Bessemer process in Engeland). Stalen schepen waren duurder en de bouw ervan was in die vroege dagen meer specialistisch dan bouwen in ijzer. Alle materialen voor de bouw in staal moesten worden geïmporteerd vooral uit Engeland dat op dit gebied dè voorloper was.
Op 19 mei 1911 overleed dhr. A.M.C de Jonge Mulock Houwer. Het is niet bekend of het schip in die tijd of na zijn dood in de familie bleef.
Nooit Volmaakt
Pas op 18 maart 1939, dus bijna 40 jaar na de eerste meting, is er een nieuwe meting van het schip onder nummer R11861N, nu in Nijmegen, voor een nieuwe eigenaar, G.J. Bolhoeve. Het klipperschip heeft ook een nieuwe naam: ‘Nooit Volmaakt’. De meetuitkomsten zijn iets verschillend van de eerste meting: lengte 21,62 m; breedte 5,06 m; inzinking 1,74 m, waterverplaatsing 98,302 ton. Domicilie: Nijmegen.
In 1944 verandert het schip, nog steeds onder de naam Nooit Volmaakt, van eigenaar. De nieuwe eigenaars zijn J. Flederman te Amsterdam en J.M. Renzen in den Haag. Er is geen meetrapport verbonden met deze verandering van eigendom. Waarschijnlijk is de eerder genoemde technische tekening in dat jaar door scheepsbouwbureau S. Slavekoorde in Leiden voor rekening van deze nieuwe eigenaren gemaakt. (4)
In augustus 1948 wordt de Nooit Volmaakt als een praktisch leeg casco door het Schippers Internaat Van Kinsbergen te Dieren van dhr. Renzen in Den Haag aangekocht. Het schip ligt dan in de Amsterdamse Houthaven. Dhr. Renzen vermeldt dat het schip in de jaren vóór de oorlog in de houtvaart in de Oostzee had gevaren en dat hij, Renzen, in 1945 een bedrag van 4 mille er aan uitgegeven heeft. In een cascoverzekeringsbericht van 1944 aan Renzen is het schip voor een waarde van 6000 gulden verzekerd en inmiddels, naar opgave, van staal in plaats van ijzer….!
Na aankomst in Dieren krijgt de Klipper een nieuwe naam: ‘Van Kinsbergen’. Op 23 oktober 1951 wordt de Van Kinsbergen weer gemeten, nu in de meetplaats Vlaardingen onder meetnummer R18261N. Het schip heeft dan al een motor voor voortstuwing en onder scheepstype wordt vermeld ‘motorschip’. De verandering van functie van het schip wordt in de nieuwe meetgegevens niet genoemd; als eigenaar wordt nu vermeld het Ministerie van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen. De meetgegevens van de dimensies lengte en breedte zijn gelijk aan die van de vorige meting in Nijmegen, maar als Inzinking wordt 0,81 m aangegeven en als Waterverplaatsing 9,572 ton. Hoe dit laatste getal is te rijmen met vorige gegevens is niet direct duidelijk, tenzij de komma verkeerd staat en het 95,72 ton had moeten zijn. Maar dit had waarschijnlijk te maken met de nieuwe functie van het schip als instructievaartuig, waardoor het ook voor lig-, sluis-, en brugpassagegeld aanzienlijk minder hoefde te betalen.
Instructievaartuig
Van 1948 tot begin 1971 had de Van Kinsbergen Dieren als thuishaven. December 1970 hield het Schippers Internaat Van Kinsbergen in Dieren op te bestaan waarna het opleidingsschip Van Kinsbergen het internaat Hollands Glorie aan het Wantij in Dordrecht als thuishaven kreeg. Op 4 februari 1972, dus een goede twintig jaar na de vorige meting, wordt de Van Kinsbergen weer gemeten onder meetnummer R35011N. De meetplaats wordt niet vermeld maar is in het meetdistrict Rotterdam en is waarschijnlijk z’n nieuwe thuishaven Dordrecht geweest. In de ligger van de Scheepsmetingsdienst wordt geen eigenaar vermeld. Als scheepstype wordt nu opgegeven ‘Instructievaartuig’.
In februari 1979 werd de Klipper buiten dienst gesteld en door schipper Jo Jansen overgebracht naar de schepencollectie van het Zuiderzee Museum in Enkhuizen. Daar werd jarenlang niets met het schip gedaan. In 1992 is het daar vandaan overgedragen aan de Stichting Museumhaven Zierikzee waar het als ‘een geschenk van het Zuiderzee Museum met de opdracht het te restaureren’ als het eerste schip van de collectie ‘Museumhaven Zeeland’ onder z’n oorspronkelijke naam ‘Mijn Genoegen’ in de Oude Haven werd afgemeerd. Voorwaarde was dat het schip zou worden teruggebracht naar z’n oorspronkelijke staat als zeilvrachtschip. Diverse onderdelen waren inmiddels van het schip verwijderd.
Mijn Genoegen
Sinds 30 januari 1996 was de Klipper geregistreerd bij het Register Varend Erfgoed Nederland (RVEN) als rivierklipper Mijn Genoegen onder nummer 277. Het schip was geen lid van een behoudsorganisatie en is niet geschouwd, maar alleen aangemeld.(5) De restauratie werd in 1996 voltooid en het schip is toen als eigendom overgegaan naar de Stichting Museumhaven Zeeland met thuishaven Zierikzee.
Rond 2019 heeft de Stichting Museumhaven in Zierikzee het schip onder z’n oorspronkelijke naam ‘Mijn Genoegen’ verkocht aan een werf in Harlingen, waar het verder is verbouwd en tenslotte verkocht is aan een Britse eigenaar die het schip in 2020 naar Londen heeft gevaren, waar het nu, blijkbaar in z’n oorspronkelijke staat van vóór 1948, en onder zijn Nederlandse naam ‘Nooit Volmaakt’ in een museumhaven is ondergebracht. Het is niet duidelijk hoe een schip, dat aan een museum was geschonken en geregistreerd stond als Nederlands Varend Erfgoed, later door dit museum verkocht kon worden met bestemming buiten Nederland, in een klaarblijkelijk commerciële transactie.
Technische gegevens van het schip
Van een ‘Indeeling en Lijnenteekening’, schaal 1:20, gedateerd 10 juli 1944, gemaakt door Bureau voor Scheepsbouw S. Slavekoorde, Kagerstraat 20, Leiden, weten we dat de buitenmaten van het Klipperschip ‘Nooit Volmaakt’ toen waren: 21,60 m lang, 5,02 cm breed en 1,70 cm hoog (diep). Deze tekening waarvan alleen een sterk verkleinde kopie, niet overal goed leesbaar, beschikbaar is, toont zijaanzicht, bovenaanzicht, half voor- en half achteraanzicht en het spantenplan van het schip met aantekeningen. Om welke reden deze technische tekening gemaakt werd en in wiens opdracht is uit de bestaande kopie niet af te leiden, maar zoals eerder genoemd is dit waarschijnlijk geweest voor de nieuwe eigenaars J.M. Renzen in den Haag en J. Flederman in Amsterdam, die het schip in 1944 kochten.
IJzeren geklonken rivierklipper, Roosendaalse maat, 1-mast getuigd.
Gebouwd in 1899 (bij Ruitenberg te Raamsdonkveer / Geertruidenberg/Waspik?)
Afmetingen romp: L 21,57 m x B 5,07 m (Uitkomsten van officiële scheepsmetingen in 1899, 1939, 1951, 1972 geven uitkomsten met kleine verschillen van een paar centimeters of in andere grootheden).
Masthoogte 14 m, gaffeltuig, 110 m2 zeiloppervlak.
Diepgang ongeladen: ca. 0.95 m; geladen: ca. 1.70 m.
Oorspronkelijk vaargebied: Nederland, België, Zeeuwse Wateren, later ook Oostzee.
Oorspronkelijk gebruik: vrachtvaart (droge lading), later ook houtvaart.
Functiewijzigingen: sinds 1948 aangepast en in gebruik als internaat- en opleidingsschip, sinds 1979 museumschip.
In 2020 verkocht met bestemming buiten Nederland.
Jan Hendrik van Kinsbergen
Jan Hendrik van Kinsbergen (*Doesburg 1735, †Apeldoorn 1819) was een veelzijdige zeeheld die een praalgraf kreeg in de Nieuwe Kerk in Amsterdam, vlak bij het graf van zijn held, Michiel de Ruyter. Na een brede, praktische militaire veld- en zee-ervaring diende hij tsarina Catherina de Grote vier jaar als vlootvoogd op de Zwarte Zee waar hij zijn sporen verdiende in de Russische strijd met het Ottomaanse Rijk waarbij hij veel roem en hoge onderscheidingen oogstte. Zijn nationale roem verwierf hij o.a. onder Admiraal Zoutman in de Vierde Engelse Oorlog tijdens de Slag bij Doggersbank in 1781. Hij kreeg de bijnaam ‘de Held van Doggersbank’. In zijn latere jaren publiceerde hij een aantal praktische handleidingen voor de zeevaart. Hij was een belangrijke pleitbezorger voor beter scheepvaartonderwijs aan zeeofficieren. Tot op hoge leeftijd zette hij zich als filantroop in voor vele goede doelen. Van Kinsbergen werd tijdens zijn leven met de Militaire Willemsorde onderscheiden.
Verklarende woordenlijst
Van toepassing op het soort binnenvaartschip en het tijdsgewricht waarin het boven besproken vrachtschip en instructievaartuig functioneerde. Sindsdien is er in de Nederlandse binnenvaart heel veel veranderd!
Klipper:
19de-eeuws scheepsmodel afgeleid van de oorspronkelijke grote, met meerdere masten uitgeruste snel zeilende, vooral Britse, zeeschepen, ‘Clippers’. Het is vooral de vorm van de boeg die hierbij de overeenkomende factor is.
Zeeg:
De karakteristieke glooiende lijn tussen boeg en achtersteven van sommige schepen.
Roef:
Kajuit, woon- en slaapverblijf aan boord. Op oudere schepen zeer beperkte ruimte.
Kombuis:
Keuken(tje) aan boord.
Kooi:
Ingebouwd bed aan boord van een schip.
Boeg:
Voorzijde van het schip, ook steven.
Vooronder:
Een meest kleine ruimte onderdeks tussen het voorschild en de punt van de boeg waar soms net genoeg ruimte is voor één of twee kooien voor scheepsvolk om te slapen, en waar zich ook vaak het kabelgat en waar onder zich de berging voor ankerketting bevindt.
Kabelgat:
Een ruimte onderdeks in de boeg waarin touwwerk, kabels en zeilen enz. worden bewaard.
Achtersteven:
Achterzijde van het schip, ook kont genoemd.
Boord:
Zijkanten van het schip tussen boeg en kont.
Voorschild:
Verticale afscheiding tussen bakboord en stuurboord over de volle doorsnee van de romp van het schip ongeveer op de overgang van de rechte zijden naar de gebogen platen van de boeg. Achter het voorschild begint het scheepsruim voor het innemen van lading.
Dekluiken:
Grote platte houten platen die dienen om het ruim van het schip waterdicht af te sluiten.
Giek:
Lang rondhout dat horizontaal en verticaal scharnierend onderaan de mast is verbonden en bij het zeilen de onderrand van het grootzeil uithoudt en, los van het zeil, ook als laadboom gebruikt kan worden.
Losse broek:
De onderrand van het grootzeil die niet aan de giek verbonden is.
Gaffel:
Rondhout waaraan de smallere en schuin gesneden bovenrand van het grootzeil is bevestigd en dat met een gevorkt deel de mast los omvat en waarmee het zeil met de nokkeval door een lier langs de mast omhoog gehesen kan worden.
Fok:
Een driehoekig zeil dat tussen de mast en de boegspriet getuigd is.
Kluiver:
Een tweede fok die verder naar voren dan de fok is getuigd,
Fokkeval, grootzijlval of nokkeval:
Het touw- of kabelwerk dat dient om de fok, resp. het grootzeil te hijsen.
Boegspriet:
Een rondhout dat horizontaal recht naar voren uitstekend op de boeg is aangebracht en dat dient om de fok en kluiver te kunnen tuigen.
Vinkenet:
Een grof ‘net’ van touwwerk onder de boegspriet dat dient om de kluiver en de fok op te vangen als die gestreken worden zodat ze niet in het water terecht komen.
Bokkepoten:
Twee rondhouten in V-vorm tussen de kombinatie lier in de boeg en scharnierend aan beide zijden van het schip ter hoogte van de mastvoet, over de apex waarvan de kabel loopt die het strijken en opzetten van de mast mogelijk maakt. Als de mast gestreken wordt gaan de bokkepoten omhoog zodat de kabel een hoek blijft maken met de mast en er zodoende heffende kracht op uitgeoefend kan worden. Bij het opzetten van de mast gaan de bokkepoten dus weer plat naar voren.
Zwaarden:
Platte, verticale bladen aan beide zijden langs het schip, die dienen om bij het aan de wind zeilen het verleieren (zijdelings afdrijven door de wind) van het schip te verminderen door telkens het zwaard aan de lei-zijde van het schip te laten zakken en dat aan de loef (=wind)zijde omhoog te halen. Zwaarden, in plaats van een centrale, diepstekende kiel maken het mogelijk voor het schip ook in ondiep water (zeilend) te varen.
Kombinatielier:
Een lier op de voorplecht van het schip waarmee verschillende onderdelen van het schip bediend kunnen worden, zoals de ankerkettingen, de mast, en een touw spil voor o.a. het verhalen (verslepen langs de wal) van het schip.
Kluisgat:
Buisvormige open verbinding tussen de verticale wand van de boeg en de horizontale voorplecht, waardoor de ankerketting buitenboord gaat of van buiten het schip door de ankerlier binnenboord wordt gehaald.
Stokanker:
De klassieke vorm van het scheepsanker zoals o.a. in gebruik als symbool van de scheepvaart en marine, een centrale stang met onderaan links en rechts een haak met platte bladen en bovenin haaks daarop een dwarsstang.
Patent anker:
Ook wel klipanker genoemd, een meer compact anker zonder lastige dwarsstang boven in waarbij de bladen van de twee ‘haken met bladen’ onderaan in één vlak liggen, dat naar twee kanten scharnierend onderaan de centrale stang is aangebracht.
Bolders:
Korte, ronde verticaal gestelde stalen cilinders, van korte dwarsstaken voorzien, meest in paren of meer bij elkaar bij de boeg of de achterplecht van het schip aangebracht waaraan trossen of kabels kunnen worden bevestigd o.a. om het schip af te meren of om het te slepen of om ermee te slepen.
Davit:
Een kleine, meestal gebogen stang als hijskraan om een bootje uit het water te lichten.
Schiemanswerk:
De vaardigheid om met touw en kabelwerk om te gaan, zoals het leggen van steken of knopen en het maken van oog- en eindsplitsen en nog veel meer.
Stuurboord en bakboord:
Rechts, resp. links gezien in de vaarrichting van het schip.
Heklicht:
wit navigatielicht aan de achtersteven van het schip.
Toplicht:
Wit navigatielicht meestal hoog geplaatst op de boeg van het schip
Stuurboordlicht:
Groen licht, rechts, ter hoogte van de kajuit of stuurhut, alleen zichtbaar van voren en opzij.
Bakboordlicht:
Rood licht, links, als voorgaande, alleen zichtbaar van voren en opzij.
Binnenaanvaringsreglement:
Een bindend reglement in de vorm van een boekje waarin alle verkeersregels voor op het water zijn samengebracht. Elk schip dient een exemplaar ervan aan boord te hebben. Schippers worden geacht met de inhoud ervan in praktische zin bekend te zijn.
Monsterboekje:
Een identificatiedocument voor zeevarenden met naast persoonlijke gegevens ook een staat van de zeedienst van de drager. Nodig om te kunnen aanmonsteren voor werk op zee.
Keerkoppeling:
Een mechanische overbrenging van de motor naar de schroefas meestal met reductie van het toerental en de mogelijkheid om de draairichting van vooruit via vrijloop naar achteruit te schakelen.
Kribben:
Korte, soliede dammen die dwars in de rivier steken en die dienen om de stroom van de rivier op z’n plaats buiten de oever te houden en zo de vaargeul duidelijk te bepalen. Op de kribben zijn bakens voor de scheepvaart aangebracht.
Bebakening:
De noodzakelijke gecodificeerde aanduidingen voor de scheepvaart op of langs het water, in de vorm van tekens en lichten, vlaggen, kleuren enz. veelal ook op de oevers langs de waterkant.
Betonning:
Dat deel van de bebakening dat als aanduidingen in verschillende vormen en kleuren drijvend (als verankerde tonnen, boeien) op het water aanwezig is.
Tekstnoten
- Rik Scholten, Geschiedenis van het Apeldoorns Kanaal, 2017, pp. 114, 116.
- Wencel Maresch, Oorlog aan de Veluwezoom, 2005. pp.380-383.
- Wencel Maresch, Oorlog aan de Veluwezoom, 2005. p. 362.
- Voor veel informatie over de bouw, de meetgegevens en de vroege jaren van de klipper onder de namen Mijn Genoegen en Nooit Volmaakt ben ik dank verschuldigd aan dhr. Gert Schouwstra van www.aa-planadvies.nl Ook dhr. Arie Hamer te Spankeren wil ik mijn erkentelijkheid betuigen voor zijn blijvende interesse in de Dierense Klipper Van Kinsbergen en zijn bereidheid zijn contacten hierover beschikbaar te stellen.
- Informatie uit het Register verstrekt door Federatie Varend Erfgoed Nederland per e-mail van 03/11/2020.
Reacties van lezers zijn welkom op dicknauta@planet.nl